Er klopte deze week iemand op mijn deur. En op mijn ramen, en muren. De man, met kennis van de bouw, was ingehuurd door de aanstaande kopers van mijn huis. Groot gelijk, met een huis van 80 jaar oud kan je zomaar een kat in de zak kopen, dat snap ik best. Omdat ik nogal praktisch van aard ben, vroeg ik of hij ook meteen mijn energielabel op orde kon maken, nu hij toch zo fijn aan het kloppen was. Er volgde een lange uiteenzetting over certificaten en bewijslast, waarvan ik weinig begreep behalve dat ik het onmogelijke vroeg.
We gingen naar de zolder, voor het begin van een toer die wel anderhalf uur bleek te duren. De kenner had een heel enge tactiek: hij keek steeds heel zorgelijk naar een onderdeel van mijn woning, dan zuchtte hij, en begon te fotograferen en als een malle aantekeningen te maken. Ook verhaalde hij ter verstrooiing over de malheur die hij zoal in oude huizen als deze tegenkwam, van rotte balken tot boktor. Hij noemde daar duizelingwekkende bedragen bij, en wij kregen allemaal buikpijn. Maar dan zei hij tot slot steeds dat die ellende hier niet aan de orde was. Een beetje alsof je met een wratje naar de dokter gaat en die gaat eerst uitleggen wat een fatale tumor is, met lichtbeelden, en dan zeggen dat je gewoon een wratje hebt. Je bent blij met het goede nieuws, maar toch blijft die tumor door je hoofd spoken.
Bij de ramen wist hij zomaar uit het blote hoofd dat het HR++ was, uit 2006, wat mij voldoende parate kennis leek om ook fijn mijn energielabel in te vullen, maar ik hield wijselijk mijn mond. Zo dwaalden wij van vertrek naar vertrek, die man maar kloppen, en flitsen en schrijven, en wij met bonkend hart achter hem aan.
Eenmaal buiten maakte hij nog eenmaal een foto, en toen zei hij eindelijk wat we allemaal wilden horen: dat het een prachtig huis was, en niks mis mee, op wat rimpeltjes na maar die heeft elke bejaarde. De kopers waren nog steeds verliefd, en gerustgesteld, en ik kon verder. Maar uren later hoorde ik het onheilspellende kloppen nog.