Ze kent mij al vanaf mijn eerste jeugdpuistjes. Nou ja, dat is overdreven, ze is al een jaar of 15 mijn schoonheidsspecialiste. Ze kent mijn gezicht al van toen het nog helemaal stralend en glad was en zag elk rimpeltje komen. Dat vindt ze helemaal niet erg: sterker nog, ze zet er zo’n grote loep op, met een tl-lampje, en dan kijkt ze elk hoekje en gaatje na met een hele strenge blik. Haar ontgaat niets, ook niet of ik te laat naar bed ben gegaan, of me veel te veel stress op de hals heb gehaald.
Deze week was ik weer bij haar, na maanden. Dan weet ze ook nog precies wat er de vorige keer loos was (daar een rode pukkel, daar wat schilferig) waardoor ik haar ervan verdenk dat ze een dossier van mij bijhoudt. Dat doet ze ook, in haar hoofd. We praten over koetjes en kalfjes, een paard in haar geval en een hond bij mij. Over vakantieplannen, het verlies van werk, maar ook over iemand die we beiden kenden en die nu is overleden, veel te jong en aan de gemeenste ziekte van allemaal. Dat we dus nu moeten genieten, en niet zaniken over rimpels of kwaaltjes, dat zijn we roerend eens.
We kunnen heel hard lachen om vrouwendingen, en ons eigen kip-zonder-kop gedrag, en houden filosofische verhandelingen over het fenomeen mannen, en wat een rare wezens dat af en toe zijn. Zij zag mijn huwelijk stranden en de kilo’s er door al dat nachtelijk getob af vliegen, en leest nu aan mijn mollige postuur en het ontbreken van zwarte wallen dat ik weer gelukkig ben. Daar kan geen botox tegenop, tegen de liefde, zeggen we.
Het gefrut aan je gezicht, de trage massage, het tingeltangel new-agemuziekje, ze zouden in het basispakket van de ziektekostenverzekering moeten zitten, zo knap je ervan op. Thuis vraagt mijn lief waarom het zo lang duurde. ,,Je was al zo mooi, wat heeft ze dan gedaan?’’. ,,Bijna niets’’, jok ik twee uur vakkundig restaurantiewerk onder tafel. Ware schoonheid zit van binnen, dat weet een kind. Maar een beetje bondgenoot in de strijd tegen de tijd is helemaal niet weg.